Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samaria en Galilea. Toen Hij daar een dorp wilde binnengaan, kwamen Hem tien mensen tegemoet die aan huidvraat leden; ze bleven op een afstand staan. Ze verhieven hun stem en riepen:
‘Jezus, meester, heb medelijden met ons!’ Toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen:
‘Ga u aan de priesters laten zien.’ Terwijl ze gingen werden ze gereinigd. Een van hen, die zag dat hij genezen was, keerde terug en loofde God met luide stem. Hij viel neer aan Jezus’ voeten om Hem te danken. Het was een Samaritaan. Toen zei Jezus:
‘Zijn er niet tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen? Wilde niemand anders terugkomen om God eer te bewijzen dan alleen deze vreemdeling?’ Hij zei tegen de Samaritaan:
‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’